5 redenen om spelend leren in jouw danslessen toe te passen

Foto: Getty Images.

WERKPLEZIER EN DIDACTIEK | Spelend leren is hot topic binnen onderzoek naar onderwijs aan jonge kinderen. Spelen is namelijk een basisbehoefte van kinderen - én van volwassenen! Volgens danspedagoog Saskia Sap is de dansles daarvoor dé plek. Je kunt dans namelijk heel speels aanbieden. Misschien doe jij dit (on)bewust ook al. Maar helaas zijn nog veel danslessen sterk docentgestuurd en gericht op nadoen. In dit artikel legt Saskia daarom uit waarom spelend leren zo belangrijk is en hoe je dit in jouw danslessen kunt stimuleren!

Spelend leren 

Laatst mocht ik een presentatie verzorgen op een conferentie van NEOS, een onafhankelijk expertisecentrum voor cultuuronderwijs. Zij organiseren in de regio Amersfoort kunstlessen op kinderopvanglocaties, het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo. Sinds een jaar werk ik voor hen als projectleider kinderdagverblijven. In mijn presentatie voor de conferentie belichtte ik daarom de natuurlijke spel-ontwikkeling van jonge kinderen en hoe de kunstvakken daarin een rol kunnen spelen. 

De conferentie ging namelijk over cultuuronderwijs en had als thema Playful Mind. Daarom was er voor de lezingen en workshops ook een speelse insteek gekozen. Het leuke was dat (vak-)docenten in onderwijs en opvang op deze manier zelf konden ervaren dat spel de beste manier is om tot leren te komen. Want een kind dat speelt is intrinsiek gemotiveerd en staat daardoor meer open om nieuwe dingen te leren. Voor mij is kunst het allermooiste spel dat je kan spelen. 

Maar voor veel dansdocenten is spel tegelijkertijd een eitje én een uitdaging. Want spelen we eigenlijk wel genoeg in de danslessen? Ik zie als docentenopleider namelijk dat nog steeds veel danslessen docentgestuurd zijn. Dat betekent dat de docent de passen voordoet en de leerlingen de docent nadoen. De leerlingen zijn dan dus ‘reproductief’ bezig, en niet creatief. Laat staan speels. Dat zou ik graag anders zien. Daarom leg ik je in dit artikel uit wat ‘spelend leren’ is, waarom dat zo belangrijk is, en hoe je spelelementen in jouw danslessen kunt toepassen. 

Of misschien is jouw les juist al heel speels en herken je jezelf juist heel erg in mijn betoog. Maar zet je dat spelen ook echt doelbewust in? Het kan nooit kwaad om wat extra argumenten te leren over het belang van danseducatie voor de ontwikkeling van kinderen. Want helaas moeten we het vak dans nog steeds vaak verdedigen ten opzichte van ‘echte’ schoolvakken…

Ik vind in elk geval dat een strikt reproductieve dansles nooit zou mogen bestaan en dat er in iedere les elementen van creativiteit zouden moeten zitten. Daarom pleit ik hier voor méér spelelementen in de dansles, zodat dansdocenten die bewuster in kunnen zetten. Met onderaan het artikel wat praktische tips en voorbeelden!

1 | Spelen is spanning en vreugde

Alle kinderen spelen. Tenminste, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: het kind voelt zich veilig, het kind voelt zich niet verplicht om te spelen, en het kind heeft iets (materiaal) of iemand (een persoon) om mee te spelen (Martens, 2021). Niet dat we hiermee het woord ‘spel’ hebben verklaard, want dat is best wel lastig. 

Het woord ‘spel’ heeft namelijk heel veel betekenissen. Je ontkomt dus niet aan een globale omschrijving van de situatie waarin iemand speelt, zoals hierboven. Psycholoog Martine Delfos (2020) zegt bijvoorbeeld: “Het spel is voor het kind een aangename bezigheid, waarmee het doorgaat zolang het er plezier in heeft. Het spel dient niet om iets buiten het spel te bereiken, maar is een doel op zich.” Kortom: definities van spel gaan vooral over de omstandigheden waarin we spelen, en niet over de details van wát we precies spelen. Maar dat is nu juist ook het mooie aan spelen; dat je er zoveel kanten mee op kunt en dat je zelf de regels kunt bepalen! 

In vrijwel alle definities wordt benadrukt dat het spelen zelf het doel van een spel is. Ook al in 1938 door de historicus Johan Huizinga, die internationaal gezien wordt als een expert op het gebied van spel, in zijn boek Homo Ludens. Hij voegt er nog aan toe dat spel wordt begeleid door een gevoel van spanning en vreugde, én door een besef van 'anders zijn' dan ‘het gewone leven’. En dat alles bij elkaar fascineert mij meteen! Want het is ook mijn ervaring dat zij essentieel zijn bij spel én goed toepasbaar zijn in de dansles.

Spelen resulteert dus in spanning en vreugde. Dat is mooi, want wanneer spanning en vreugde in je dansles aanwezig zijn, heb je de aandacht van de leerlingen. Een ultiem moment om samen te genieten en te leren!

Er zijn twee soorten spel: ‘vrij spel’ en ‘geleid spel’. Volgens Betsy van der Grift (2020) bepaalt het kind bij vrij spel zelf de inhoud, vorm en tijdsduur van de activiteit en heeft het inderdaad geen ander doel dan zichzelf te vermaken. Bij vrij spel in een dansles is de docent hierbij vooral toeschouwer en kan die het kind alleen ondersteunen of begeleiden, als dat nodig is. Dit is een situatie die je sneller terug zult zien in bijvoorbeeld een gymles, waar de kinderen de eerste of laatste 10 minuten vrij in de zaal mogen spelen met de aanwezige materialen. 

Bij geleid spel gaat het initiatief echter uit van de docent, die bijvoorbeeld een beweeg- of dansopdracht geeft. De docent kan zo zorgen dat de kinderen spelplezier ervaren, beter betrokken raken bij een onderwerp en bij elkaar, of hun creatieve vermogens vergroten. De activiteit moet natuurlijk wel aansluiten bij de ontwikkeling van het kind, maar de kinderen kunnen bij geleid spel dus niet volledig hun eigen pad en hun eigen denksprongen volgen. Deze vorm van spel kunnen we goed inzetten in de dansles! Best een kans dat je dat zelfs al doet, door middel van gekaderde improvisatie-opdrachten. Verderop in dit artikel lees je hoe je nog meer spelelementen kunt toevoegen aan dit soort oefeningen.

2 | Spelen is van van levensbelang

Kinderen spelen dus vanzelf, mits de omstandigheden zich daarvoor lenen. Maar waarom spelen we eigenlijk? Onderwijspsycholoog Rob Martens publiceerde in 2021 het boek We moeten spelen. Hierin legt hij uit dat het spelen een biologische en evolutionaire oorsprong heeft. Alle zoogdieren spelen namelijk! Dat betekent dat het nut heeft; deze dieren hebben die eigenschap van generatie op generatie meegekregen omdat het spelen ze helpt bij het overleven. Het is een middel om de wereld te leren kennen en vaardigheden te oefenen. Spelen is dus van levensbelang! 

Mensenkinderen zijn in vergelijking met dieren relatief lang hulpeloos en zijn pas laat volwassen. Ze hebben veel tijd nodig om te leren en dat doen ze door te spelen. Maar ook volwassenen spelen nog, zegt ook Martens. Het kijken van een film, het lezen van een goed boek, zelfs het frummelen aan het knoopje van je jas… Het is allemaal een vorm van spelen en het helpt je verder, want je komt hierdoor dingen te weten.

Volgens Martens zijn brede definitie van spel zou je het dansen op zich dus ook al als spel kunnen zien. Zelfs als de docent sturend lesgeeft. Maar als we in de dansstudio zijn, dan hebben we niet direct het idee dat we met overleven bezig zijn, toch? Nou… Denk eens aan welke vaardigheden we allemaal oefenen! Balans en coördinatie, om maar iets te noemen. Spierkracht en lenigheid. Maar ook luistervaardigheden en sociale vaardigheden worden getraind. Zaken die allemaal van levensbelang kunnen zijn!

Zelfs als je dus zweert bij reproductieve, docentgestuurde danslessen, prikkel je dus een beetje het speelse vermogen van je leerlingen. Maar het is natuurlijk nog wat anders als je hier echt de nadruk op legt en je oefeningen zo inricht dat je leerlingen ook echt het gevoel hebben dat ze mogen spelen. En in verschillende mate van structuur en sturing mogen spelen!

Kinderen leren in danslessen hun lichaam te gebruiken als instrument, ze oefenen met hun expressie en trainen hun zintuigen. Vooral tijdens het vrij dansen of improviseren, waarbij er meer sprake is van ‘vrij spel’. Een prachtige manier van spelen die, als het goed wordt aangeboden, veel oplevert, zelfs op het cognitieve vlak. Want door te dansen in de ruimte, bijvoorbeeld, ervaar je elementaire rekenbegrippen. En door te bewegen op een ritme ben je bezig met taalontwikkeling. Wees je daar bewust van als dansdocent en benoem wat jullie samen doen. En vooral: blijf speelse en creatieve elementen gebruiken in je lessen!

3 | Spelen is onderzoeken 

En het goede nieuws is, zoals we hierboven hebben gezien: kunst beoefenen is dus ook een vorm van spel! Je creëert in de kunsten net als in het spel een andere werkelijkheid, een parallelle wereld, een fantasiedomein waarin jouw eigen regels gelden. Het is een veilig speelveld waar je kan oefenen met alles wat je in de echte wereld kan tegenkomen. 

Tegelijkertijd scherpt het jouw visie op de werkelijkheid aan. En dat kan handig van pas komen als we moeten oefenen met 21ste-eeuwse vaardigheden als kritisch, creatief en probleemoplossend denken. Volgens Rob Martens is nieuwsgierig, onderzoekend gedrag ten opzichte van nieuwe dingen een uiterst belangrijk onderdeel van spelgedrag. We willen verkennen en aftasten, dingen uitproberen, exploreren, zonder van tevoren al te weten wat eruit moet komen.

Wat kunnen we hiermee in de dansles? Nu kom ik terug op de begrippen spanning en vreugde, en op het ‘anders zijn’ dan ‘het gewone leven’, zoals Huizinga zei. Door een thema voor je dansles te kiezen, een verhaal, een gedicht, of een speciaal muziekstuk, schep je een nieuwe wereld, waarin de leerlingen onverwachte kanten van zichzelf kunnen ontdekken. Actief kunnen zijn. Je kan natuurlijk ook een onderwerp kiezen dat de leerlingen echt kunnen onderzoeken. Zoals: op hoeveel manieren kunnen we springen? Of: op welke manier kan je zo dicht mogelijk bij de grond voortbewegen? Er ontstaat dan plezier en een zekere spanning: waar gaat dit heen? Precies waar spel om draait.

4 | Spelen is intrinsieke motivatie

Waarom zien volwassenen het spelen dan toch vaak als een tegenstelling tot het leren? Het leren op school wordt afgewisseld door het spelen in de pauze of het spelen na schooltijd. Terwijl het spelen, juist bij jonge kinderen, een proces van leren is. Annerieke Boland (2015) vindt daarom dat spelen een centrale plek in het onderwijs moet krijgen. Zij doet onderzoek naar spelend leren in voorschoolse educatie en groep 1 t/m 3 van de basisschool. Ze is als lector Jonge Kind verbonden aan het Kenniscentrum Spelend en Onderzoekend Leren van Hogeschool IPABO in Amsterdam en Alkmaar. 

Om kinderen de motivatie voor school weer terug te geven, moeten we in het onderwijs inderdaad meer gelegenheid geven tot spelen. Want spelen doe je alleen als je dat wilt, als je intrinsiek (vanuit jezelf) gemotiveerd bent. Spel kenmerkt zich door een hoge mate van betrokkenheid bij de activiteit. Je voelt je autonoom. En autonomie geeft een prettig gevoel van vrijheid; een basisbehoefte die ervoor zorgt dat de intrinsieke motivatie groeit. Intrinsieke motivatie en spel vallen dus vrijwel samen.

Ook volgens hoogleraar Onderwijspedagogiek Bert van Oers (2018) zijn kinderen uit zichzelf gemotiveerd om te spelen - en moeten we daar in het onderwijs meer gebruik van maken. Voor peuters en kleuters is spelen zelfs de leidende activiteit: het is de activiteit met het hoogste ontwikkelingspotentieel. In het spel verleggen kinderen hun grenzen. Terwijl we in het onderwijs - helaas! - vaak denken dat alleen het leerkrachtgestuurde werken aan cognitieve vaardigheden voor leren zorgt. En dat spelen ‘slechts’ voor het plezier van de kinderen zelf zou zijn. We vergeten dat kinderen vanuit zichzelf al nieuwsgierig zijn en willen leren… via spel!

Kinderen zijn dus van nature spelers en onderzoekers. Dat ontnemen we hen grotendeels in het onderwijs, want daarin bepalen volwassenen vaak wat er geleerd én getoetst wordt. Vinden we het dan gek dat veel kinderen niet met plezier naar school gaan? Gelukkig behouden kinderen hun plezier vaak wel gedurende de dansles. Want dansplezier is voor veel dansdocenten een kernwaarde en dat uit zich - als het goed is - in spelend dansen en dansend spelen. Maar toch kan het spelend leren in de dansles nog beter - én bewuster!

Aan een aantal spelende leerdoelen besteden we als dansdocent al automatisch aandacht. Als we de muziek aanzetten komen de kinderen bijna vanzelf in het ritme. Een mooie metafoor voor het leren samenleven met elkaar, in de maatschappij. Bewegen we tegelijk, gunnen we anderen een solo, durven we zelf een solo te dansen, hoe reageren we op elkaar?

Maar vaak beperkt het spelen in de dansles zich tot enkele opdrachten die speciaal gericht zijn op ‘vrij dansen’ of improviseren. En verdwijnt dat speelse karakter weer zodra de leerdoelen technischer worden. Dan grijpen veel docenten terug naar de standaard voor- en nadoen manier van lesgeven. Terwijl het heel goed zou zijn om juist in elke dansopdracht iets van ruimte in te bouwen voor een stukje eigenheid en speelsheid. Dat betekent niet dat je als docent nooit mag voordoen en nadoen, maar juist dat je een laagje beleving toevoegt! Zo houd je je leerlingen autonoom en daarmee intrinsiek gemotiveerd. 

5 | Spelen is voor alle leeftijden

Net als Martens zag Huizinga spel als meer dan een kinderspelletje. Eigenlijk vond hij spel een ernstige zaak. Volwassenen spelen volgens hem ook nog steeds. Daarbij wees hij onder andere op krachtspelen, kansspelen en op voorstellingen. Een grote rol dus voor sport en kunst! En wat brengt die twee beter samen dan dans?! Niet voor niets heet de fascinerende nieuwe Netflix-serie over opvallende sporten in de hele wereld Human Playground.

Laten we ons vermogen om te spelen dus niet verliezen. In het dagelijks leven én in de dansles. Maar daarvoor is het wel belangrijk om te weten dat hoe we spelen in elke levensfase anders is. Er zijn namelijk fases in het spelen van kinderen. De genoemde spelvorm is steeds in de bijbehorende fase nieuw en dominant. Maar de vorige fases verdwijnen niet! We nemen die juist mee naar de volgende fase en bouwen er op verder. Zo leren we steeds meer spelvormen bij.

  • Tot de leeftijd van 2 jaar is er de fase van spelend bewegen. Kinderen maken bewegingen met plezier en ontdekken daarbij van alles, zoals het kruipen of stoeien. 

  • Vervolgens gaan ze met een bal spelen, springen of fietsen. In de fase van 1 tot 2 jaar leren de kinderen spelend om te gaan met voorwerpen, waardoor ze ontdekken wat materialen wel en niet kunnen: een bal kan rollen, een blok niet echt. Het spel heeft hier nog geen andere betekenis dan het motorisch handelen en het herhalen. 

  • Tussen 2 en 3 jaar is er de fase van spelend construeren. Kinderen leren dan van onderdelen een geheel te maken: een auto hoort bij een garage, een koe hoort op de boerderij. Oftewel, ze leren dan meer abstract en conceptueel denken.

  • Ongeveer rond 3 à 4 jaar start de fase van het fantasie- en rollenspel, waarbij kinderen volwassenen imiteren. Zoals boodschappen doen, telefoneren of zelfs complete toneelstukjes uitvoeren. 

  • Vanaf 5 à 6 jaar is er de fase van het regel- of gezelschapsspel, waarbij de kinderen leren om zich aan regels te houden. Zoals op hun beurt wachten en goed samen spelen. 

  • Tot slot kunnen we zeggen dat daarnaast ook voor alle leeftijden geldt dat sensopatisch spelen altijd kan. Dat is spel waarbij de zintuigen gebruikt worden. Zoals spelend omgaan met vormloos materiaal als water, klei, zand of verf. Ook bezig zijn in de natuur kan daaronder vallen, zoals rollen in het gras, warmte en kou voelen, en verschillende stoffen of geluiden ervaren. Heerlijk op alle leeftijden, toch? 

Veel van deze spelvormen zijn in de dansles goed te gebruiken. Dus laat je inspireren door welk gedrag en welke ideeën jonge kinderen zelf in hun spel laten zien. Prikkel daarnaast hun nieuwsgierigheid en neem ze mee in een boeiend verhaal dat een nieuwe wereld voor hen opent. Ga samen op avontuur en kijk waar dat al dansend op uit komt. De dansles wordt zo een plek waar spel, kunst en motivatie versmelten. En waar een heleboel geleerd wordt!

Laat je daarin zeker inspireren door de bovenstaande fases. Met de allerjongste kinderen zijn materialen in de dansles een hit. De peuters kun je vragen om rollen te spelen of ‘te bewegen als een…’ Dat kan een mens zijn, maar natuurlijk ook een dier of zelfs object. En vanaf 5 à 6 jaar kun je met heuse spelregels en competitie-elementen aan de slag in je les!

Zoals uit de woorden van Betsy van der Grift al bleek bij tip 1, moeten we in onze les namelijk aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Om met hen mee te spelen is er daarom allereerst verbinding nodig op affectief niveau, zoals ook Annerieke Boland (2015) aangeeft: een prettig gevoel van verbondenheid, van het ‘samen’ bewegen. Daarnaast is ook afstemming nodig op mentaal niveau, op de manier waarop het kind de wereld waarneemt. Als dansdocent richt je daarom de aandacht op hetzelfde als waar de aandacht van de kinderen naar uitgaat, en je probeert je te verbinden met de motieven die bij kinderen ontstaan in het spel. Dit heet intersubjectiviteit. Alleen zo kan je echt uitwisselen met elkaar. 

Speelse oefeningen per doelgroep 

Net als in het reguliere onderwijs, zou er in de danslessen dus meer gespeeld kunnen worden. Het geeft je leerlingen spelplezier, motivatie en een gevoel van autonomie. Ideale voorwaarden om iets te leren! Maar hoe kom je nou verder dan het geijkte ‘stopspel’? 

Verwerk in ieder geval in elke oefening of dansopdracht een stukje fantasie of eigen inbreng. Wat is bijvoorbeeld het gevoel of de kracht die je in die bepaalde dansbeweging wil zien? Het idee van een veertje in de wind, of van een zware deur die je open duwt? Werk dus regelmatig met beeldspraak, dat verhoogt de motivatie en het spelelement. En gebruik af en toe ook het competitie-element. 

Voor elke leeftijdsgroep volgt hieronder een klein lesidee:

Voor peuters: pak thuis een rol (oud) behangpapier en knip een stuk van ongeveer vier meter af. Schilder met zwarte verf op de achterkant een aantal banen van ongeveer 20 cm breed met steeds een net zo grote tussenruimte, zodat er een zebrapad ontstaat. Plak dit zebrapad aan de smalle kanten met tape op de grond vast, midden in de dansruimte. Laat de kinderen een rijtje vormen en hier op de muziek één voor één overheen gaan. Als een dier, als een vervoermiddel, als zichzelf op hun allermooist… Of achteruit lopend, zijwaarts lopend, op handen en voeten… Dit willen ze voortaan elke week!

Voor kleuters: de sterrendans, een goede afsluiter. Alle kinderen liggen op hun rug op de grond en je zet muziek op die rustig begint, maar gaandeweg steeds krachtiger wordt. Afwisselend met hun handen en voeten wijzen ze in de lucht de sterren aan, alsof ze de sterren ‘prikken’. Ondertussen mogen ze zachtjes meetellen. Hoeveel sterren zijn er wel niet? Na een tijdje tik jij als docent een kind aan dat op mag staan en door de ruimte gaat dansen, tussen de andere kinderen door. Vervolgens mag dit kind ook een kind aantikken, etcetera totdat alle kinderen dansen. Dit mag op hun eigen manier. Dan draai je de muziek langzaam zachter en eindigen de kinderen in een standbeeld van een ster.

Voor 6 tot 12 jaar: commando: beweeg! Dit is een competitief spel. De kinderen bewegen vrij door de ruimte en je wijst één kind aan als spelleider. De muziek staat niet al te hard, zodat de spelleider verstaan kan worden. Deze geeft steeds een beweegopdracht aan de groep, maar de andere kinderen mogen dit alleen opvolgen, als het woord ‘commando’ eraan vooraf is gegaan. Dus ‘commando: huppelen’ moet je gehoorzamen, maar enkel ‘huppelen’ niet. Laat ze zoveel mogelijk verschillende dansbewegingen noemen. Wie de fout in gaat is af en gaat zitten. Na een paar minuten wissel je van spelleider. Je kan doorgaan totdat er een winnaar is, maar je kan natuurlijk ook eerder stoppen of helemaal niet werken met ‘af’.

Voor tieners: maak thuis een stuk of 30 kaartjes met grappige, spannende woorden erop. Denk aan uiteenlopende dingen als: onbewoond eiland, jaloezie, kermis, vallen, trots, oma…. Geef je eigen fantasie de vrije loop. Leg ze in de studio omgekeerd op de grond en laat de leerlingen in tweetallen drie kaartjes kiezen, waarvan ze vervolgens een kort verhaaltje moeten maken, als inspiratie voor een dansfrase van 4 x 8 tellen. Daarvoor geef je ze 5 à 10 minuten voorbereidingstijd. Daarna presenteren ze dit aan elkaar. Kunnen ze bij elkaar zien waar het over ging? Waarom (niet)? Laat ze elkaar ook tips en tops geven. Je kan natuurlijk ook werken met bestaande kaart-dansspellen - voor verschillende leeftijden - als Stil(l) in dans van Danspunt, Toolbox Dans van Cultuurschakel.nl of het Dansspel van Paul Rooyackers. 

Voor volwassenen: leer een leuke dansfrase aan de leerlingen en zorg dat ze deze goed beheersen. Geef vervolgens de opdracht om in groepjes van drie de combinatie als het ware te ‘demonteren’ en de bewegingsfrases in een andere volgorde te zetten. Ze mogen daarbij ook stukken herhalen of juist weglaten. Daarna mogen ze het aan elkaar laten zien, waarbij ze kunnen kiezen voor de eerdere muziek of juist iets heel anders. Vraag hoe ze dit ervaren hebben, als danser en als toeschouwer. Wat doet dit bijvoorbeeld met de dynamiek en met het ruimtegebruik? 

Veel plezier met al het spelend leren!

Tip: onze redacteuren gebruiken, vooral in hun lessen voor peuters, kleuters en kinderen, al veel speelse opdrachten die goed aansluiten op de belevingswereld van kinderen. In hun lesplannen vind je volop speels materiaal, met bijpassende muziek!

Bronnen & leestips!


WERKPLEZIER & DIDACTIEK

Over één ding zijn dansdocenten het allemaal eens: wat een uitdagend en veelzijdig beroep hebben wij! Door middel van dans kunnen wij leerlingen begeleiden in hun algemene leerproces. Aan de hand van verschillende didactische werkwijzen leren we ze elke keer dat stapje meer. En dat geeft ons voldoening. Als dansdocent sta je er echter ook vaak alleen voor. Het is vaak creatief zoeken naar oplossingen voor de problemen waar je tegenaan loopt. Hoe bereid je je schooljaar voor? Hoe ga je te werk binnen verschillende contexten? Hoe gaan we de eindvoorstelling vormgeven? Maar vooral… Hoe behoud ik plezier in mijn beroep? Dat alles lees je in de rubriek ‘Werkplezier & Didactiek’!

Saskia Sap

Saskia Sap is redacteur Werkplezier & Didactiek. Ze studeerde Pedagogiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en volgde de opleiding Docent Dans aan de Nel Roos Academie. Al meer dan 25 jaar is zij als docent en stagebegeleider verbonden aan de opleiding Docent Dans van de AHK. Daarnaast is zij gastdocent en examinator aan de mbo dansopleiding PACT+ in Amsterdam. Haar eigen dansstudio heeft Saskia recent overgedragen om meer tijd te hebben voor bestuurs-, opleidings- en onderzoekswerk. Zo is zij secretaris en cursusleider bij Dansbelang NBDO en houdt zij zich momenteel bezig met een onderzoek naar dansend taal leren in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Voor Dansdocent.nu zet Saskia haar expertise in om andere dansdocenten bij te scholen op het gebied van didactiek.