Dansers en eetstoornissen (deel 2): Lotte Broersen doorbreekt het taboe 

Sport- en prestatiepsycholoog Lotte Broersen.

GEZONDHEID & ANATOMIE | Weet jij hoe je eetstoornissen kunt herkennen bij je leerlingen? En wat je dan kunt doen? Hét initiatief in Nederland met de missie om hierbij te helpen is (W)eet wat je doet, een trainerscollectief waar ook sport- en prestatiepsycholoog Lotte Broersen voor werkt. In dit artikel beantwoordt zij Evelien’s prangende vragen. Lees verder om te ontdekken welke triggers in de danswereld eetstoornissen in de hand werken, en hoe je kunt helpen voorkomen dat jouw leerlingen verstoord eetgedrag ontwikkelen.

Voorkomen is beter dan genezen

Eetstoornissen en verstoord eetgedrag zijn dagelijkse realiteit binnen de danswereld (lees hiervoor deel 1 van dit artikel). Statistisch gezien loopt maar liefst 1 op de 10 dansers risico (Arcelus et.al., 2013). Toch lijkt het onderwerp ‘eetstoornissen’ nog steeds een taboe. Wij - dansdocenten - kunnen daar écht iets aan doen. Maar wat? 

Om dit taboe te doorbreken en de problematiek van eetstoornissen op de agenda te zetten is het trainerscollectief (W)eet wat je doet opgericht door Karin de Bruin. Dit team, bestaande uit (sport)psychologen en diëtisten, geeft trainingen over hoe topsporters op een gezonde manier het maximale uit zichzelf kunnen halen. Sporters, dansers, choreografen en dansdocenten met eetproblemen kunnen hier terecht voor een preventietraining, begeleiding én voor advies. 

Het idee hierachter is: beter voorkomen dan genezen. Want als je eenmaal een eetstoornis ontwikkeld hebt, kan het enorm lastig zijn hier weer vanaf te komen. Het is daarom van groot belang dat dansers vanaf een jonge leeftijd kennismaken met en opgroeien in een gezond, vertrouwd en positief dansklimaat. En dat kan alleen als de dansdocent in actie schiet en actief preventie stimuleert! 

Sport- en prestatiepsycholoog Lotte Broersen heeft zelf ook danservaring en is trainer bij (W)eet wat je doet. Ze helpt ons in dit artikel verder door handvatten aan te reiken en eerlijke antwoorden te geven op vragen die we soms niet durven te stellen! Zo legt ze uit:

  • hoe de onderdrukking van emoties uit kan monden in een eetstoornis;

  • hoe het komt dat een eetstoornis bij dansers zo problematisch is en moeilijk te spotten;

  • op welke subtiele alarmsignalen je als dansdocent kan letten;

  • hoe je jouw danslessen zo aanpakt dat je niet onbedoeld eetstoornissen in de hand werkt.Het goede nieuws is dat wat jij als dansdocent kunt doen eigenlijk helemaal niet zo moeilijk te implementeren is. Door je open te stellen voor de juiste informatie, kleine aanpassingen te maken in je aanpak en een goed oog te ontwikkelen voor zorgwekkend gedrag voeg jij je bij de groep dansdocenten en sportpsychologen die zich inzetten voor een optimaal dansklimaat waar dansers in staat zijn het beste uit zichzelf te halen. Als jij als docent (w)eet wat je doet, dan doen je leerlingen dat ook. 

Wat is een eetstoornis en wanneer wordt verstoord eetgedrag echt een probleem?

“Een eetstoornis is eigenlijk een mentaal probleem. Vroeger dacht ik zelf altijd dat, als mensen een eetstoornis hebben, dat over ‘eten’ gaat. Toen ben ik psychologie gaan studeren en kwam ik erachter dat het er meer om gaat een stukje ‘controle’ uit te oefenen of dingen te ‘ontwijken’ via eten. Het is dus eigenlijk een soort coping mechanisme om met je mentale gesteldheid om te gaan: om dingen te verwerken, of om dingen vooral niet te hoeven voelen. Dus ik zie het echt als een mentaal probleem om om te gaan met je eigen gevoelens en gedachten door middel van heel weinig eten of heel veel eten. Iedereen kent het wel dat je eens een periode hebt dat je minder eet, maar zodra je het in gaat zetten om gevoelens te vermijden, dan wordt het echt een probleem.” 

Wat is het mechanisme hierachter?

Als je te weinig voedingsstoffen binnenkrijgt, dan zet je lichaam alle functies uit die je niet nodig hebt om te overleven. Dus onder ander het voelen van emoties en negatieve gedachten. Dat wordt allemaal veel minder omdat je daar geen energie voor hebt. Alle energie gaat naar ‘je dag doorkomen’ en daar heb je die gevoelens en gedachten niet bij nodig. Onderdeel van de therapie bij eetstoornissen is vaak dat ze weer moeten gaan eten. Dat is voor mensen met een eetstoornis enorm spannend, want als je meer gaat eten heb je weer meer energie om dingen te voelen en om weer na te denken. Bij de therapie zie je dat ze, wanneer ze weer gaan eten, geconfronteerd worden met die gevoelens en gedachten, en dat willen ze niet. Dat is dus heel moeilijk.”   

Is dat waarom een eetstoornis zo moeilijk te behandelen is? 

“Een eetstoornis is hun grootste vriend en hun grootste vijand. Ze willen er heel graag vanaf, maar ze kunnen er vaak ook niet helemaal vanaf. Het is zo’n complexe stoornis, en het eten is het enige waar ze op dat moment wel nog de controle over hebben. Daardoor voelt het ook comfortabel en fijn. Het is enerzijds wat ze willen, en anderzijds maakt het hen helemaal kapot. Dat maakt het zo lastig.”

Waarom is een eetstoornis zo gevaarlijk?

“Hoe minder je eet, hoe minder lichaamsfuncties er ‘aan’ staan en hoe minder je ook gaat voelen. Het ene leidt niet per se tot het andere, maar als je in gaat zien van ‘oh, maar hierdoor vóel ik ook minder, hierdoor ervaar ik minder negatieve emoties, dat is top, want dat wil ik óók niet!’, dan doe je het nog maar meer. Het lijkt dus een win-win situatie. En misschien kun je dat een maandje volhouden, maar als je het echt maanden of jaren achter elkaar doet… Je kijkt naar je lichaam en denkt: oh het wordt gewoon dunner, het gaat prima. Maar intern beginnen heel veel lichaamsfuncties het te begeven. Je botten ontkalken, bij vrouwen stopt de menstruatie, organen gaan minder goed hun werk doen… Dus je vitale functies gaan uitvallen, maar dat zie je niet aan de buitenkant! En dat is bij heel veel mensen niet bekend. Je lichaam stopt er op een bepaald moment gewoon mee. Wat trouwens tevens een groot probleem is, is dat de mensen het niet snel zelf zien of het niet snel zelf willen erkennen waardoor het gedrag ontspoort en écht een probleem wordt.” 

Wat werkt een eetstoornis in de hand?

“Binnen jazzballet, ballet of moderne dans hangt er een bepaald ideaalbeeld van slanke dansers. En een eetstoornis - zowel binnen dans als ergens anders in de maatschappij - kan getriggerd worden door zo’n ideaalbeeld. Het moet er mooi uitzien op podium; mensen moeten het mooi vinden; als vrouw moet je makkelijk in de lucht te gooien zijn. Er is dus een idee gecreëerd van ‘zo moet het’, en daar moet ook iedereen aan voldoen. Maar dat is helemaal geen realistische vraag of uitgangspunt. En zodra mannen of vrouwen zich in dat ideaalbeeld proberen te ‘proppen’ en dat niet lukt door normaal te eten en alle danslessen te volgen, dan gaan ze op zoek naar iets extremers.” 

Heb je zelf ervaring met verstoord eetgedrag?

“Ik heb zelf ook heel lang gedanst, van m’n vierde tot m’n vijftiende. Toen ik zelf danste had ik er niet veel last van, maar je staat als danser iedere dag voor de spiegel en iedere dag moet je je lichaam onder de loep nemen. Je bent er zo veel mee bezig. We hadden ook onderlinge competities binnen de dansgroep. Je moest een choreografie uitvoeren en één deed het dan ‘het beste’. Dat is heftig. Ik stond vaak op het podium als nummer één, twee of drie. Dikwijls zelfs als eerste. Als ik dan eens tweede of derde was, dan had ik wel zoiets van: ‘hè, maar wat heb ik anders gedaan dan deze meiden? Ik heb evenveel getraind, ik heb mijn best gedaan…’ Dus dan ga je al snel kijken naar dat zij misschien een ander lichaam hebben of gespierder zijn. Je gaat jezelf vergelijken. Daar was ik me toen niet helemaal van bewust en ik heb er niet specifiek last van gehad. Maar ik merk nu wel, als ik niet lekker in me vel zit of negatief ben of ziek, dan is het eerste waar ik me k*t over voel mijn lichaam. Terwijl ik niks te klagen heb! Maar dat is het eerste waarvan ik denk: het moet wat gespierder, daar moet wat bij, daar moet wat van af. Eigenlijk is het nog steeds een constante strijd in m’n hoofd. En dat is wel iets dat je vaak bij dansers terug ziet. Nu ik ook andere verhalen hoor, merk ik dat het logisch is dat ik dat daaraan heb overgehouden.”  

Dus volgens jou lopen dansers een groter risico?

“Klopt, ik zou me ook echt niet comfortabel voelen als ik dikker zou zijn, want in die pakjes zie je alles. De uniformen zijn vaak helemaal niet gemaakt voor zwaardere lichamen en zien er zelfs helemaal niet mooi uit in een grotere maat. En wat je bij dansers ook vaak ziet zijn dus die onderlinge vergelijkingen in een groep. Omdat je bij dans eigenlijk weinig ‘anders’ hebt om te vergelijken dan je lichaam, blijkt ook uit onderzoek dat dát een hele grote trigger kan zijn.”  

Lopen jongens ook risico?

“Mensen zijn altijd verbaasd als een man een eetstoornis heeft. Dat maakt het ergens ook gevaarlijker voor mannen. Het is al een taboe, laat staan bij mannen, daar is het helemaal een taboe. Ze zoeken ook minder snel hulp. Of je kijkt er gewoon naast; men vermoedt eerder stress of prostaatproblemen bij mannen dan een eetstoornis.” 

Hoe kun je een eetstoornis herkennen? 

“Het hele rigoureuze afvallen, dat iemand opeens een ander lichaam heeft is een duidelijk signaal. Maar er zijn ook subtiele signalen, zoals iets minder sociaal worden: minder afspreken met mensen, minder mentaal aanwezig zijn qua wat ze zeggen en doen in de les, niks eten of drinken. Of zich heel erg uitspreken over wat ze doen of wat ze gek vinden of hoe ze het vooral ‘niet’ doen, zoals de opmerking ‘oh ik heb niks gegeten’ en een beetje stoer daarover doen. Lichamelijke signalen zijn: snel koud of trillerig zijn, extreem zweten, hoofdpijn, darmklachten, enorme vermoeidheid of veel blessures. Ook krijgen ze soms extra lichaamshaar (bakkebaarden bij vrouwen) omdat je lichaam warm wil blijven. Het lastige is ook dat mensen met een eetstoornis iets zoeken om maar af te vallen, af te vallen en af te vallen. Dansen kan daar ook voor gebruikt worden. Mensen met een eetstoornis blijven op hun kamer bijvoorbeeld rondjes lopen om te compenseren. Als ze alsmaar in de les verschijnen, ook als ze ziek zijn of om wat voor reden dan ook, dan is dat dus mogelijk ook een signaal!” 

Wanneer en hoe moet je ingrijpen als dansdocent? 

“In eerste instantie kun je het gesprek aangaan, niet in de groep, maar met de persoon zelf. Dan kun je het gesprek uitnodigend openen met bijvoorbeeld ‘hé, ik hoorde je dit zeggen’ en polsen wat dat concreet betekent. Ik denk dat daar de rol van de dansdocent heel groot is, vooral bij jonge dansers. Zeker de puberteit is een cruciale leeftijd. Als het vóór de puberteit al voorkomt, dan is het helemaal van belang om aan de alarmbel te trekken. Een eetstoornis diagnosticeren en behandelen moet een expert doen, want zelfs voor een expert is het soms lastig om hen echt te kunnen helpen. Ga als docent dus niet in de rol van expert zitten, maar zet vooral ook geen oogkleppen op.”  

Hoe kun je als docent zorgen dat je sluimerende eetstoornissen niet onbewust stimuleert of triggert? 

“Dat doe je door de focus te leggen op het proces en leerlingen niet onderling te vergelijken. Vergelijk wat ze doen met hun eigen eerdere prestaties. Bijvoorbeeld: vorige week kon je één pirouette en nu twee. Geef ze complimenten op werkelijk observeerbaar gedrag in plaats van alleen hun lichaam. Beloon hun inzet, bijvoorbeeld dat ze er iedere keer zijn. En het is ook belangrijk om aan te geven dat fouten maken mag. In sommige danslessen heerst zo’n raar idee dat je niets fout mag doen. Fouten maken mag! Als je dat als docent uit, dan voelen kinderen zich vrijer. Kind zijn is al lastig genoeg, ze ‘moeten’ al zoveel dingen. Zodra ze het niet meer uit zichzelf willen, staat plezier en zelfvertrouwen niet meer voorop. En deel je eigen leerervaringen, want dan gaan ze je vertrouwen, en heb je kans dat ze jou dingen toevertrouwen die ze anderen misschien niet toevertrouwen.”

Hoe jij jouw leerlingen motiveert is dus zeer belangrijk! 

Zoals Lotte omschrijft kan de omgeving die jij als dansdocent creëert beschermend zijn tegen de ontwikkeling van eetstoornissen of die juist stimuleren. Met name de manier waarop je jouw leerlingen motiveert. En als ik heel eerlijk ben: ik kreeg het toch wat benauwd toen ik Lotte’s antwoorden voor dit artikel uit schreef. 

Want als ik terugdenk aan de balletlessen die ik geef vraag ik me toch af in hoeverre ik mijn leerlingen complimenteer op hun inzet in plaats van hun lichaam. Meteen hoor ik ook de echo van mijn eigen stem die het woordje ‘mooi’ opnieuw en opnieuw herhaalt. Uiteraard goed bedoeld als compliment, maar is het eigenlijk wel constructief als dit woord uit mijn mond rolt? Ik vrees dat het ook best mogelijk is dat ik leerlingen met een dunner lichaam onbewust vaker complimenten geef, met name over hun esthetische prestatie. 

Toch is dit voor mij geen nieuwe informatie. Want wat Lotte hierboven beschrijft is het motivationeel klimaat uit de Achievement Goal Theory (Duda, 1993). Hierbij wordt het ‘klimaat’ (dus je cultuur en de sfeer die je creëert in je lessen) opgedeeld in twee soorten: een ego-georiënteerd klimaat en een taakgeoriënteerd klimaat. In een ego-georiënteerd (of performance-georiënteerd) klimaat wordt de nadruk gelegd op het eindresultaat. Hierdoor is het verleidelijk voor de leerlingen om elkaar onderling te gaan vergelijken en een competitieve houding aan te nemen. Dit staat het dansplezier en het ontwikkelen van zelfvertrouwen in de weg. 

Een taakgeoriënteerd klimaat legt meer de nadruk op het proces. Leren en persoonlijke ontwikkeling is van belang en fouten maken wordt gezien als een belangrijk onderdeel van het leerproces. In plaats van onderlinge competitie wordt hierbij eerder onderlinge interactie en samenwerking gestimuleerd. Voor een taakgeoriënteerd klimaat vermijd je de nadruk op prestaties of een eindproduct en ontmoedig je onderlinge vergelijkingen. Vergelijk liever de prestatie van de leerling met diens eerdere prestaties.

En het werkt echt zo. Uiteraard heb ik wat gegraven in de onderzoeken van Karin de Bruin en in 2009 onderzocht ze bij 35 danseressen en 59 turnsters de relatie tussen verstoord eetgedrag en ego-oriëntatie en taak-oriëntatie (zowel in het individu als in het motivationeel klimaat). Dansers en turnsters die ego-georiënteerd waren of in een ego-georiënteerde omgeving trainden, bleken meer te neigen naar verstoord eetgedrag. Ego-oriëntatie heeft ook duidelijk een invloed op dieetfrequentie, gewichtcontrole, perfectionisme en groepsdruk. Daarnaast blijkt dat dansers en gymnasten in een taak-georiënteerd klimaat minder frequent diëten en minder druk voelen omtrent hun gewicht. Daarom wordt het aangeraden om taak-oriëntatie zoveel mogelijk te stimuleren, zodat leerlingen met een risico op verstoord eetgedrag niet gestimuleerd worden deze te ontwikkelen (De Bruin et. al., 2009).

Desondanks vind ik het persoonlijk niet evident om mijn feedback die soms ego-georiënteerd is uit mijn lessen te filteren, en meer taakgeoriënteerde complimenten in de plaats te geven. Erger nog: ik begin te beseffen hoe diep het er bij mij ingebakken zit. Want ook ik vergelijk mijn lichaam met dat van anderen. En ook ik ervaar een win-win door het esthetische voordeel dat ik heb sinds ik 10 kg ben afgevallen, ondanks het feit dat ik nu eigenlijk te dun ben. Hoe ging die quote ook alweer… Be the change you want to see in the world? De preventie begint duidelijk bij mezelf. 

Dansscholen: boek een educatief traject  

Dansscholen en dansdocenten zijn dus een belangrijke schakel in het doorbreken van het taboe omtrent eetstoornissen. Al jarenlang wordt er vanuit de wetenschap een oproep gedaan om preventieprogramma’s te ontwikkelen om jonge dansers hierin te begeleiden (Sundgot-Borgen & Torstveit, 2010). Ook wordt het aangemoedigd om jonge dansers en studenten de signalen aan te leren waaraan je een eetstoornis kunt herkennen, zodat ze het niet alleen in zichzelf kunnen herkennen, maar ook in hun vrienden. Daardoor kunnen ze anderen aanmoedigen om hulp te zoeken (Robson, 2002). 

(W)eet wat je doet biedt daarom voor zowel voor Nederland als België een unieke holistische preventietraining aan die bestaat uit drie workshops van 90 minuten. Dit traject voor leerlingen is op aanvraag te boeken via deze link. Daarnaast heeft (W)eet wat je doet ook trajecten ontwikkeld voor de ouders, de docenten en het bestuur. Dit zijn meer begeleidende coachingstrajecten met de focus op het creëren van een positiever sport- en dansklimaat waar plezier en zelfvertrouwen voorop staat. 

Zie je zo’n traject nog niet zitten? Lees dan toch alvast de gratis handleiding die (W)eet wat je doet ontwikkeld heeft. Ook dat is al een belangrijke stap in de strijd tegen eetstoornissen binnen de danswereld! 

Bronnen

  • Arcelus, J., Witcomb, G. L., & Mitchell, A. (2013). Prevalence of eating disorders amongst dancers: A systemic review and Meta-Analysis. European Eating Disorders Review, 22(2), 92–101. 

  • De Bruin, K. A. P., Bakker, F. C., & Oudejans, R. R. D. (2009). Achievement goal theory and disordered eating: Relationships of disordered eating with goal orientations and motivational climate in female gymnasts and dancers. Psychology of Sport and Exercise, 10(1), 72–79. 

  • Duda, J. L. (1993). Goals: A social-cognitive approach to the study of achievement motivation in sport. In R. N. Singer (Ed.), Handbook of research on sport psychology (pp. 421-436). New York: MacMillan

  • Robson, B. E. (2002). Disordered eating in high school dance students: Some practical considerations. Journal of Dance Medicine & Science, 6(1), 7–13.

  • Sonnenberg, J. (1998). Etiology, diagnosis, and early intervention for eating disorders. Journal of Dance Medicine & Science, 2(1), 14-18.


GEZONDHEID & ANATOMIE

Er wordt steeds meer (sport-)wetenschappelijk onderzoek gedaan binnen de dans. Helaas vinden deze inzichten vaak niet direct de weg naar de praktijk. Dat is zonde! In de rubriek Gezondheid & Anatomie worden wetenschappelijke bevindingen daarom vertaald naar praktische tips die jij als dansdocent kunt toepassen binnen je lessen. Ontdek hoe je de dansprestaties van je leerlingen kunt verbeteren en hoe je blessures kunt voorkomen.

Evelien Maes

Evelien Maes is redacteur Gezondheid & Anatomie. Ze studeerde Docent Dans bij Fontys Tilburg. In 2017 behaalde ze daarnaast de master Dance Science bij Trinity Laban in Londen. Momenteel werkt ze als dansdocent in Vlaanderen (DKO en dansscholen) en danst ze freelance bij diverse projecten. Ze houdt ervan om kritisch naar dans en het docentschap te kijken. Voor dansdocent.nu schrijft ze wetenschappelijk onderbouwde artikelen met praktische tips, zodat dansdocenten efficiënter en veiliger les kunnen geven.